Joasaf, Barlaam en Abennar van India
Joasaf was de zoon en erfgenaam van Koning Abennar, die zijn zoon in een toren had opgesloten, zodat hij niet met de ellende van de wereld zou kennismaken. Door Gods voorzienigheid werd hij door Barlaam, een asceet, bezocht, onderricht in het Christelijk Geloof en gedoopt. Nadien trok de ouderling zich terug op een berg om er zijn ascetisch leven te verder te zetten. Joasaf bleef achter om de vele bekoringen van de wereld te bevechten en ze, met Gods genade, ook te overwinnen. Hij slaagde er tenslotte ook in zijn vader tot geloof in Christus te brengen. Nadat hij gedoopt was, leefde Koning Abennar 4 jaar lang in diep berouw, want hij had door het vervolgen van Christenen zware zonden begaan. Zo beëindigde de koning zijn aardse leven en ging hij over naar een beter leven.
De jonge Joasaf droeg het gezag over het koninkrijk over aan zijn vriend Barachias en trok de wildernis in om er, omwille van Christus, ook een leven in ascese te leiden. Zijn enig verlangen op aarde was zijn geestelijke vader, de ouderling Barlaam, nog eens terug te zien. De barmhartige God vervulde deze wens en op een dag stond Joasaf voor de grot van Barlaam en riep hij uit: “Zegen mij, vader.”
Ruim 70 jaar lang leefde Barlaam in de wildernis in zware ascese, een taak die hij opnam, toen hij 30 jaar oud was. oasaf verliet zijn koninkrijk op 25-jarige leeftijd en trok naar de woestenij, waar hij 35 jaar lang verbleef. Beiden kenden een grote liefde voor de Heer Jezus Christus, beiden brachten velen tot het Ware Geloof en beiden gingen de eeuwige vreugde van hun Heer binnen.
Kondakion t.8
Vanaf uw jeugd heeft God uw goede wil gezien, Heilige Joasaf, * want Hij is het Die alleen de harten der mensen kent. * Hij heeft u vanuit het koningschap tot het leven van ascese geleid * en u tot navolger gemaakt van de grote Barlaam. * Met hem woont gij nu in het Hemelse Jeruzalem, * waar gij de verlangde heerlijkheid der Goddelijke Drie-Eenheid moogt aanschouwen. * Gij zijt het sieraad der koningschap. ** Gedenk ons die u gelovig vereren.
|