Bassa, Theogonis, Agapios en Pistis
Bassa, een gelovige en vrome vrouw was gehuwd met een afgodspriester in Edessa (Midden-Griekenland). Ze hadden drie zonen, Theogonis, Agapios en Pistis, die in het Christelijk Geloof werd opgevoed. Hun vader gaf zijn gezin echter aan bij het stadsbestuur en ze warden voor de rechter gebracht. Deze begon de kinderen te ondervragen en te martelen, in de hoop op die wijze ook de moeder tot andere inzichten te brengen. Theogonis, de oudste zoon, werd dermate gemarteld, dat hij tijdens de foltering stierf. Toen was Agapios aan de beurt. Hij riep met schelle stem: “Christus, mijn Koning, ik zal U nooit verloochenen. En gij, Theogonis, waart een held. Ik wil u volgen om bij u te zijn.” Op een nog gruwelijkere wijze werd hij om het leven gebracht. Toen de jongste zoon gevraagd werd naar zijn naam, antwoordde hij: “Mijn moeder noemt mij Pistis, d.i. trouw geloof. En dàt wil ik ook zijn!” Hij werd meteen onthoofd.
Bassa werd in het gevolg van de gouverneur opgenomen en meegenomen naar Macedonië. Onderweg wist ze te ontsnappen en te ontkomen naar het eiland Halene. Ze werd echter achterhaald en tijdens het jaar 204, onder de regering van Keizer Maximianus terechtgesteld.
|