Varus en zijn Gezellen

Varus was een Romeinse officier in Egypte en heimelijk een Christen. Toen zeven monniken leraren in de gevangenis werden geworpen, bracht Varus hen een bezoek, terwijl hij hen voorzag van al het noodzakelijke en hen met ijver bediende. Hij bewonderde de martelaren en het deed hem verdriet dat hij, omwille van zijn angst, zelf geen martelaar voor Christus kon worden. Deze mannen Gods bemoedigden hem en Varus besloot om met hen de martelingen tegemoet te treden. Nu geschiedde het dat één van de monniken tijdens zijn gevangenschap reeds stierf, zodat, toen de arglistige eparch de martelaren liet voorleiden, er slechts zes personen verschenen. Hij vroeg uitdrukkelijk naar de zevende martelaar, waarop Varus antwoordde: “Ik ben de zevende.” De woedende gouverneur liet Varus eerst martelen. Hij gaf het bevel hem uit te kleden en hem met droge roeden te geselen. Daarna werd hij aan een boomstam vastgebonden en werd zijn lichaam, strook per strook, gevild, totdat Varus zijn ziel aan God terugschonk. Zijn lichaam werd op een mesthoop gegooid. Cleopatra, een Palestijnse vrouw en weduwe van een officier, was met haar zoon Joannes in de buurt. In het geheim nam zij Varus’ lichaam en begroef het in haar huis. Vervolgens smeekte ze de eparch het lichaam van haar overleden man te mogen overbrengen van Egypte naar Palestina. Omdat zij de vrouw van een officier was, verleende de eparch meteen zijn toestemming. De zalige Cleopatra nam echter niet het lichaam van haar man, maar Varus’ relieken en bracht ze naar haar geboortedorp Edras, bij de Berg Tabor, om ze er met eerbied te begraven. Nadien bouwde ze er een kerk ter ere van Varus, die haar vaak verscheen van de andere wereld, terwijl hij straalde als een engel Gods.
Joannes stierf op de dag van de kerkwijding, maar Cleopatra werd in haar droefheid getroost, omdat haar zoon, in het gezelschap van Varus, ook in een visioen verscheen. Cleopatra zelf stierf in het jaar 327.

Kondakion t.8

Gij hebt Christus nagevolgd tot in de dood, * Heilige Martelaar Varus, * zodat gij in waarheid Zijn Kelk gedronken hebt * en getooid zijt met de martelaarskrans. * Nu verheugt gij u met de Engelen * en bidt zonder ophouden voor ons ** dat onze zielen worden gered.