Nazarius, Gervasius, Protasius en Celsus

Nazarius werd in Rome uit een Joodse vader en een Christelijke moeder geboren. De moeder, Perpetua, werd door de Apostel Petrus zelf gedoopt. Nazarius beleed het Geloof van zijn moeder en leefde voorbeeldig alle voorschriften van de Kerk na. Zonder angst predikte hij het Evangelie en reisde hij naar Milaan, waar hij de tweelingbroers Gervasius en Protasius, die Christenen waren, in de gevangenis aantrof. Hij diende hen met grote liefde. Toen de plaatselijke gouverneur dit hoorde, liet hij Nazarius geselen en hem uit de stad verjagen. Zijn moeder verscheen Nazarius in een droom met de opdracht het Evangelie in Gallië te prediken, wat Nazarius ook deed. Na enkele jaren keerde hij terug naar Milaan, in het gezelschap van zijn leerling Celsus, een jongen die hij in Gallië had gedoopt. Ze ontmoetten er Gervasius en Protasius, die nog steeds in de gevangenis verbleven. Korte tijd later werden ze door de gouverneur Anulinus ook gevangen gezet. De martelaren van Christus verheugden zich in deze hereniging, die door Gods Voorzienigheid tot stand werd gebracht.
Keizer Nero gaf het bevel Nazarius om te brengen. De gouverneur leidde Nazarius en Celsus buiten de gevangenis en onthoofdde hen. Korte tijd later reed Generaal Astazius door Milaan, toen hij ten strijde trok tegen de Moravianen. Hij had gehoord dat de beide broers, Gervasius en Protasius, niet aan de afgoden wilden offeren en liet hen daarom meteen onthoofden. Hij vreesde immers dat hij de veldslag zou verliezen, mocht hij ook de gunst van de valse goden kwijt spelen. Zo stierven ook Gervasius en Protasius een marteldood. Ze waren zonen van de gezegende ouders Vitalius en Valeria, die ook omwille van het Geloof als martelaren stierven. De relieken van de Nazarius werden door Ambrosius van Milaan uit een tuin buiten de stadsmuren overgebracht naar de Kerk van de Heilige Apostelen. De rustplaats van de relieken van Gervasius en Protasius werden hem geopenbaard in een wonderlijk visioen.

Kondakion t.2

Als stralende fakkels, door God Bezielde Martelaren, * hebt gij heel de schepping door de glans van uw wonderen verlicht * en gij hebt ons van onze ziekten bevrijd * door uw smeken bij Christus, Die alleen God is * om ons genade te schenken ** en het diepe duister van de nacht te verdrijven.