Romanus van Condat
Romanus werd rond het jaar 390 in Bourgondië geboren. Reeds op jonge leeftijd raakte hij geboeid door het leven der woestijnmonniken. In Lyon kreeg hij op de bisschopsschool godsdienstonderricht en ging toen op zoek naar een geschikte plaats om als kluizenaar verder te leven. In een keteldal van het Jura-gebergte vond hij een grot in de buurt van een vijgeboom vol vruchten, waarbij ook een bron ontsprong.
Daar leefde hij met de twee boeken die hij had meegenomen: ‘Het Vadersboek’ en ‘De Gesprekken van Abt Cassianus.’ Hij zong het Officie uit zijn hoofd. Hij gunde zichzelf weinig slaap, op de harde grond. Eten beperkte hij tot het uiterste minimum, hij at slechts zoveel, als het lichaam nodig had, ofschoon de bodem geschikt was om er groenten te kweken. Zo bracht hij er zijn dagen door in eenzaamheid en stilte, tot zijn jongere broer, Lupicinus, hem ontdekte en zich bij hem voegde.
Hun heilige manier van leven kon niet verborgen blijven: de verhalen van toevallige jagers en herders leidden vele leerlingen naar de broeders-broers, waardoor er te Condat een klooster ontstond, waaruit later de stad St. Claude groeide. Naderhand volgden er nog andere stichtingen te Lauconne (waar Lupicinus begraven ligt), Baume (waar Romanus begraven werd) en Romainmôtier in het kanton Vaud (Zwitserland).
Romanus werd in 444 priester gewijd door Hilarius van Arles en stierf in het jaar 460.
|