Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij, zondaar.
Kerk Pervijze
schild Broederschap Vladyko Joan schild
Kerk Yanama
Webwinkel   Sitemap | U bent hier >Orthodoxalia > Heiligen Per Dag > 13 februari
13 februari
Vladyko Joan
Martinianus van Palestina, Zoë en Fotina

Eveneens op deze dag:
Harlindis en Relindis
Symeon de Myronvloeiende
Akylas, Apostel uit de 70, en Priscilla


boxen

Martinianus van Palestina, Zoë en Fotina

 

 

Martinianus werd geboren in Caesarea (Palestina) en verlangde reeds vanaf zijn jeugdjaren naar het volmaakte leven. Op 18-jarige leeftijd trok hij naar een ruwe streek om er een leven in ascese en gebed te leiden. Steeds meer mensen kwamen hem opzoeken, want God had hem de gave van het werken van wonderen verleend. Omdat Martianus zich bewust was van het gevaar, dat deze bezoeken konden veroorzaken, ontving hij nooit een vrouw alleen in zijn kluis.
Een hoer, Zoë, hoorde ook over deze merkwaardige man vertellen en wou achterhalen of het verhaal ook met de werkelijkheid overeenstemde. Daarom bedacht zij het boosaardige plan Martinianus te bezoeken. Op een stormachtige nacht verkleedde zij zich als een oude vrouw, klopte aan bij Martinianus en smeekte bij hem te mogen overnachten: ze was verdwaald en kon immers bij zo’n slecht weer de weg naar de stad niet terugvinden. Martinianus kreeg medelijden, liet de vrouw binnen en bracht zelf de nacht buiten door. Toen hij ’s morgens echter zijn kluis opnieuw wou binnengaan, zag hij tot zijn grote verbazing een beeldschone, jonge vrouw met prachtige kleren aan, die hem probeerde te verleiden. Deze plotselinge bekoring bracht hem van zinnen en in gedachte trof hij reeds voorbereidselen om op haar voorstel in te gaan. Slechts schaamte weerhield hem nog. Daarom ging hij naar buiten om te zien of er geen bezoek op komst was. Hij kwam, door de koele buitenlucht, tot zichzelf en begreep dat hij op het punt stond in de listige valstrik van de Boze te trappen. Hij maakte een vuur aan en ging er met zijn blote voeten in staan, tot de ontzettende pijn hem dwong er uit te stappen. In woede riep hij uit: “Als je dit tijdelijke vuur niet eens kunt verdragen, hoe kun je dan het eeuwige vuur doorstaan?”
Toen Zoë merkte hoe de man zichzelf strafte om een zonde, die hij slechts in gedachte had begaan, kwam ze tot inkeer. Ze smeekte Martinianus om vergeving en vroeg hoe ze haar leven kon beteren. Na een gebed zond hij haar naar het klooster in Bethlehem, waar Paula abdis was. Daar leefde Zoë nog 12 jaar berouwvol in zware ascese, tot zij als een heilige haar aardse leven beëindigde.
Martinianus begreep het grote risico dat hij liep en nadat zijn brandwonden genezen waren, vertrok hij naar een afgelegen en onbewoond eilandje. Met een schipper maakte hij een afspraak dat hij steeds voor hem zou bidden, als hij als wederdienst hem driemaal per jaar van brood en drinkbaar water zou voorzien. En Martinianus hervatte zijn leven met nog meer ijver dan voordien.
Maar ook nu bleef de Boze deze man beproeven. Een schip verging in de buurt van het eiland, slechts een jonge vrouw, Fotina, kon zich redden door zich vast te klampen aan een wrakstuk. Ze spoelde aan op de rotskust, maar was niet in staat de steile kust te beklimmen. Martinianus die haar hulpgeroep hoorde, kwam meteen te hulp, maar besefte ook het gevaar: vuur en stro kunnen immers niet naast elkaar bestaan.
Opnieuw bad hij tot God voor een oplossing. Tot Fotina sprak hij: “Wees niet bang, hier is brood en drinkbaar water, waarmee je kunt overleven, tot een schipper je binnen enkele maanden hier zal aanleggen. Dan kun je met hem terug naar de bewoonde wereld.” Hij maakte vervolgens een kruisteken en sprong in zee om zwemmend het vasteland te bereiken: het risico om te verdrinken was immers minder ernstig dan met zo’n knap meisje samen te moeten leven.
Twee dolfijnen kwamen Martinianus te hulp en brachten hem veilig aan land. Nu gebleken was dat hij zelfs op een afgelegen plek niet ongehinderd kon blijven, begon hij een zwervend bestaan te leiden, waardoor hij bedelend en biddend in Athene aankwam. Vermoeid en ziek zocht hij een kerk op, waar hij in 422 gestorven is, terwijl zijn gezicht straalde van hemels geluk.
Fotina had bemerkt hoe God zijn dienaar ter hulp was gekomen en diep onder de indruk van dit gebeuren, maakte zij met de schipper dezelfde afspraak als Martinianus met hem had gemaakt. Ze bleef wonen in Martinianus’ eenvoudige verblijfplaats en bracht nog 6 jaar op water en brood door, in de grootste eenzaamheid. Ze was slechts 31 jaar oud, toen de schipper haar gestorven op het eiland aantrof. Vol eerbied nam hij haar lichaam mee naar Caesarea in Palestina, de geboorteplek van Martinianus, waar ze door de bisschop en alle priesters plechtig begraven werd en geëerd werd om haar heilig leven.

 

 

Troparion t.8

 

Door de stroom der tranen hebt gij de vlammende verleiding gedoofd * en na uw overwinning op de driften hebt gij uitgeroepen: * “Gezegend zijt Gij, Almachtige, ** want Gij hebt mij uit het vuur en uit het water gered.”

 

 

Kondakion t.2

 

Gij waart de volmaakte beoefenaar der vroomheid * en gij hebt uzelf tot martelaar gemaakt. * Gij hebt standvastig in de onbewoonbare woestijn gewoond. * Daarom willlen wij u naar waarde bezingen: * “Gij, Martinianus, hebt onafgebroken God gediend ** en vol moed hebt gij de slang vertreden.”

 

 

 

Naar begin pagina

 

 
© copyright 2003 - Broederschap Aartsbisschop Joan - alle rechten voorbehouden